Schrijfsels

Gekke koeien

 

 

 

In 2008 heb ik mijn eigen huisje aan de Lagestraat in Dieren verkocht en ben verhuisd naar een huurwoning aan de Noordwestkant van Dieren. Ik hield wat geld over van die verkoop en was daardoor in de gelegenheid om in de zomer van 2008 met mijn zuster Irene op vakantie naar de Ardennen te gaan. 

Daar huisden wij op een bungalowpark Eurosort les Étoiles bij Hamont. Aardige, houten bungalows niet echt comfortabel te noemen maar voor ons acceptabel. Het terrein was zeer glooiend, naar (overdekt) zwembad en campingwinkeltje was het echt klimmen. De eerste dag de beste, na de dag van aankomst, moesten wij al op pad. Het campingwinkeltje was dicht en er was geen enkele eetgelegenheid in de directe omgeving dus wij moesten nodig er op uit om boodschappen te doen. Wij waren met het openbaar vervoer naar de camping gereisd en waren het laatste stuk van de reis naar de camping met de auto opgehaald door iemand van de camping omdat er op dat stuk geen openbaar vervoer was.

 

Wij moesten dan ook weer lopend de andere dag terug naar het stadje Hastières vanwaar wij opgehaald waren want daar bevonden zich de nodige winkels. Dus wij togen door de landerijen naar Hastières ongeveer zes kilometer lopen. Het was goed weer, niet echt een brandende zon, lichtbewolkt en droog echt fijn wandelweer. Na een oponthoud bij een bakker waar wij wat te eten kochten dat wij op een verlaten terras tot ons namen gingen wij daarna de brug over over de Maas waar het stadje Hastières zich bevond en deden ter plekke onze inkopen bij een plaatselijke kruidenier. Een supermarkt kon je het niet noemen, het was een kleine winkel waar wij wel zo ongeveer alle benodigdheden konden krijgen om de komende dagen door te komen op de camping.

 

Na een kort oponthoud in een horecagelegenheid aanvaardden wij de terugweg. Wij besloten de Maas over te steken en aan de andere kant van de Maas stroomopwaarts  terug te lopen naar de camping. Op onze kaart was wat verderop een pad linksaf vanaf de Maasoever aangegeven waarlangs wij terug konden gaan naar onze camping. Het was een mooie tocht langs de Maas, ik heb er nog diverse foto’s genomen. Ondertussen waren wij wel behoorlijk zwaar bepakt, ik had met name een nogal zware rugzak mee te sjouwen. Wij werden dus wel een beetje moe, maar hoe wij ook zochten, wij konden het aangegeven pad naar links, de berg op maar niet vinden. Wij liepen op een nogal drassig, overwoekerd pad langs de Maas. Links ging een helling steil naar boven en deze helling was dicht begroeid met struikgewas en bomen, rechts van ons stroomde de Maas. Bepaald geen helling om op goed geluk maar even te beklimmen dat was onmogelijk, de berg ging bijna recht naar boven!

 

Wij waren dus wel op een pad aangewezen om de camping alsnog te bereiken. Wij liepen en liepen en de tijd verstreek, nog altijd het pad naar links niet gevonden. Ik begon mij zorgen te maken, ik vreesde dat wij verdwaald waren.  Maar – wij passeerden wel een oude vervallen trap naar boven! Maar deze stond niet aangegeven op onze kaart. Ik was opgelucht en wilde die trap  naar boven nemen dat was naar mijn gevoel de goede richting. Maar helaas – mijn zuster Irene vond dat geen goed idee. Als ik die trap wilde nemen, oké, maar zij wilde doorlopen, zij wilde niet met mij meegaan.

 

Dat stelde mij voor een dilemma: ik was er van overtuigd dat we die trap moesten nemen, maar wilde mijn zuster niet aan haar lot over laten. Dus stemde ik er mee in de trap letterlijk links te laten liggen en mijn zuster te volgen. Ik kon haar echt niet in die bush bush in de steek laten. Wij sjouwden nog zeker een uur verder en toen kwamen wij bij een soort kasteel, in gebruik als restaurant uit. Het was helaas gesloten. De steile helling was daar geweken en het landschap werd meer open en glooiend. Daar bleek een verharde weg naar links te gaan, ongeveer de richting die wij moesten hebben. Maar het pad naar links dat we oorspronkelijk hadden moeten hebben waren we misgelopen.Wij vonden de verharde weg op de kaart en zagen dat er een pad door de landerijen heen naar links moest zijn vanaf die verharde weg en dat we dan bij Les Étoiles, onze camping moesten uitkomen. Zo gezegd, zo gedaan, alhoewel we al doodmoe waren volgden we de verharde weg naar links. Na enige tijd lopen kwamen wij uit bij het pad naar links. Het was weliswaar niet duidelijk aangegeven en het bleek dwars door een wei met een tiental koeien te lopen.

 

Het was een grote ruime weide, de koeien stonden achterin de weide. Nu heb ik ook veel in Engeland gewandeld en het kwam daar regelmatig voor dat je door een weiland met koeien je weg moest vervolgen. Dat was doorgaans geen enkel probleem, de koeien waren daar aan gewend. Dus wij gingen gewoon deze wei in met daarin de koeien. Het was een zacht beige gekleurd vleeskoeienras. Wij moesten de hele wei tot achteraan toe doorlopen en moesten dus ook langs de koeien. Helaas – dat gaf me een opwinding onder die dieren! Eerst hieven ze zowat met zijn allen tegelijk de kop op, staarden ons stomverbaasd aan en begonnen heftig te snuiven. Toen kwamen ze langzaam op ons toelopen gedreven door een hevige nieuwsgierigheid: wie waren die vreemde indringers op hun terrein? Als er zo een tiental koeien tegelijk met opgeheven kop, snuivend op je af komt is dat best beangstigend! Maar daar bleef het niet bij: een paar begonnen al bokkend om ons heen te rennen!

 

Wij werden bang en begonnen te schreeuwen tegen de koeien om ze op een afstand te houden maar dat maakte de consternatie alleen maar groter. Het enige wat er op zat was zo snel mogelijk tussen de opgewonden koeien door naar het hek te rennen en onder de bedrading door de volgende wei op te zoeken! Wij liepen echt voor ons leven en dat ook nog eens met de zware bepakking met boodschappen! Wij liepen ieder voor zich; ik haalde het eerst de volgende wei; gelukkig bereikte even later ook mijn zuster zonder verdere kleerscheuren de andere wei waar wij gevrijwaard waren van de opgewonden, op drift geraakte kudde koeien. Weliswaar bevonden zich in deze wei ook een drietal koeien maar die waren volledig geobsedeerd door de consternatie in de andere wei en waren daardoor zo afgeleid dat ze ons niet eens opmerkten: ze bleven gelukkig op afstand. Wij waren verbijsterd en moesten even weer volledig tot onszelf komen; en dat terwijl we er al zo een lange wandeling op hadden zitten!

 

Het pad liep achter deze tweede wei verder door de modder naar beneden naar een klein beekje dat op de kaart stond aangegeven en dat wij moesten oversteken. Daar meenden wij eerst dat wij het beekje rechts of links moesten volgen; maar nee, het stond duidelijk aangegeven op onze kaart, wij moesten het beekje oversteken en recht toe recht aan onze weg vervolgen! Maar dat ging zomaar niet: rechtdoor gaan betekende een zeer steile helling van een meter of vier, vijf  beklimmen! Het was wel duidelijk dat er mensen waren geweest die ons daar voor waren gegaan, maar het was een vrijwel onmogelijke opgave. Keer op keer gleden we weer terug naar beneden, we kwamen geen stap verder. Er zat maar een ding op om boven te komen: heel voorzichtig jezelf omhoog trekken van boom naar boom. Deze tactiek pasten wij toe en met veel pijn en moeite kwam mijn zuster als eerste boven: gelukkig bleek ze inderdaad bij ons bungalowpark te zijn uitgekomen vlakbij een huisje!

 

Ik was met mijn zware rugzak pas halverwege en had hiervan geen weet. Ik was volledig geobsedeerd door maar een gedachte: hoe kom ik van de ene boom naar de andere boom zonder weer helemaal terug te glijden naar beneden! Om dan weer opnieuw te kunnen beginnen. Ik lette dus verder helemaal niet op mijn zuster. Deze was dus net bij een huisje uitgekomen waar toevallig een meneer met een auto kwam aanrijden. Mijn zuster vertelde hem van onze moeilijkheden en maakte hem er op attent dat ik er nog niet in geslaagd was boven te komen. Dus liep deze meneer met mijn zuster mee naar de plek waar ik zou moeten arriveren. Laat ik er gelukkig eindelijk in geslaagd zijn boven over de rand te krabbelen, bepakt als ik was! Wat een vreugde was het weer een horizontale bodem onder mijn lijf te voelen! Tot mijn blijdschap bleken we dus inderdaad op het terrein van het bungalowpark aangekomen te zijn.                                                           

 

Wij hebben even een tiental minuten zitten uitblazen en hebben de hulpvaardige meneer die niet in actie hoefde te komen vriendelijk bedankt. Wij liepen over het terrein naar de andere kant van het park waar zich onze bungalow bevond en hebben die avond genoten van een welverdiende rust. Maar een mededeling kon ik mijn zuster niet onthouden: “Irene, die drie koeien in de andere wei waren stieren!”  Ik had dat wel gezien maar opzettelijk niet verteld aan mijn zuster toen wij ook deze wei nog moesten oversteken. Gelukkig waren deze stieren volledig geobsedeerd door de gekke koeien en zagen ons niet eens. De volgende dag deden wij het uiteraard rustig aan en bleven op het bungalowpark waar mijn zuster een ommetje maakte over het terrein. En kwam terug met de volgende ontdekking: “inderdaad, Maaike, we hadden die trap naar boven moeten nemen. Die komt uit op het bungalowpark!” Mijn intuïtie had mij de vorige dag dus niet bedrogen. Wat had het ons een boel ellende bespaard als we die trap wel hadden genomen!                                                    

 

Bij navraag bleek de trap vroeger dienst te hebben gedaan voor de gebruikers van het bungalowpark om naar een aanlegsteiger aan de Maas te komen. Van daar uit werden vroeger boottochtjes over de Maas georganiseerd. Maar dat was nu verleden tijd en vandaar dat de trap in onbruik was geraakt. Verder hebben we daar in de Ardennen een plezierig verblijf met vele mooie wandelingen gehad. Nog een keer zijn we door een wei met drie koeien gegaan maar die waren het duidelijk gewend en keurden ons geen blik waardig. En kwamen wij uit op het “pad naar links”  dat we op onze eerste tocht gemist hadden!

 

 

 

 

 

Toekomstscenario

Toekomstscenario voor de generatie, die nu in de luiers ligt.  

                            

De wereld waarin jullie groot zullen worden zal er als volgt uitzien: 5% van de wereld bevolking zal in ongekende weelde en rijkdom leven. Dit is het ergste geboefte dat de mensheid kent. Daaronder volgt nog 5% die zeer vermogend is maar omdat het hier om iets minder schurkachtig tuig gaat is het vermogen iets minder puissant te noemen. Dan volgt de resterende 90% van de mensheid: een klein gedeelte zal nog werk kunnen vinden en daarom zijn leven mogen slijten als loonslaaf van die allerrijkste 10% van de mensheid.

 

Dat gedeelte van de mensheid, ik schat zo een 20% heeft financieel nog iets te verhapstukken al zal het bescheiden te noemen zijn tenzij je een wit voetje kunt halen bij de puissant rijke bazen. Mede als gevolg van de robotisering ten gunste van de allerrijksten op deze aarde zal de overige 70% in armoede leven en werkloos zijn en haar bestaan moeten zien te vullen met en leven van een minimale uitkering voldoende om op water en brood van te leven; te weinig om van te leven, teveel om dood te gaan.

 

Dat zijn de eerlijke mensen, eenvoudig van geest. Of ze ook echt zullen lijden onder hun bestaansminimum hang af in hoeverre ze daar vrede mee hebben. Zij zullen wel hun tijd in ledigheid door moeten zien te komen. En een oud gezegde vertelt dat ledigheid des duivels oorkussen is! Overigens zullen de kosten voor de minimale uitkering van de 70% van de mensheid opgehoest moeten worden door de 20% werkslaven. De 10% allerrijksten zorgen er wel voor dat ze geen cent bijdragen aan het bestaansminimum van de 70% van de mensheid. Mocht er een God zijn( zo ja, dan is het echt een snertgod want waarom grijpt hij dan niet in in zo een wereld), dan dank ik hem op mijn blote knieën dat ik geen directe nakomelingen heb. Dieren, 3 mei 2017

Avontuur in de Pyreneeën

Dit wordt het laatste verhaal i.v.m. die Christian Bonnet wat ik ga vertellen. Zoals eerder opgemerkt (zie Schoonfamilie) is de relatie met deze Christian nou niet bepaald een echt gelukkige geweest in mijn leven. Maar wat wel geslaagd is zijn de vakanties die we van tijd tot tijd hebben doorgebracht in Frankrijk. Achteraf bekeken had ik mij niet vast moeten pinnen op deze man maar er een beetje vrijblijvende los-vast relatie met hem  op moeten nahouden waarin we elkaar wederzijds de vrijheid hadden moeten gunnen. En dan wel met elkaar op stap hadden moeten gaan naar Frankrijk in de zomer. Maar daar was ik in die tijd nog veel te serieus voor.

 

Maar goed, op een gegeven moment kwamen we op het idee onze zomervakantie in de Pyreneeën door te brengen. We meenden dat als we maar goed zuidelijk ons heil zouden zoeken dat we dan vanzelf ook mooi weer zouden treffen.

 

Zoals als ik al eerder vermeld heb verplaatsten wij ons in de vakantie in Frankrijk hoofdzakelijk liftend voort. Ieder van ons droeg een vrij zware rugzak met zijn spullen erin en daarnaast sleepten we bovenop de rugzak ook nog een klein gehuurd tentje mee deze vakantie. Wat nog de nodige problemen heeft gegeven: we hadden het tentje en de stokken niet gecontroleerd toen we vertrokken uit Amsterdam en bij het eerste opzetten bleek dat er een belangrijke stok ontbrak. Dat hebben we opgelost door gewoon rondslingerende takken met enig kunst- en vliegwerk daarvoor te gebruiken. We begonnen onze reis met een vleeswagen mee naar de Hallen van Parijs die toen nog midden in de stad waren gesitueerd. Dat was een soort enorme marktplaats waar hoofdzakelijk ’s nachts alle etenswaar voor de stad voor de volgende dag aangevoerd en verkocht werd. Een heel drukke plek waar allerlei vrachtwagens uit alle windstreken aankwamen in de nachtelijke uren. Wij hadden, georganiseerd door Christian dus een lift naar Parijs kunnen krijgen met een vrachtwagen die gekoeld vlees vervoerde om de Parijse magen mee te vullen.

 

Wij zaten voor in de cabine naast de overigens aardige, roodharige chauffeur. Zijn naam weet ik niet meer.

 

Het vervoer ging in de rammelende vrachtwagen schoksgewijs over allerlei provinciale wegen door allerlei gehuchten heen, verlicht door de koplampen van de vrachtwagen. Grote comfortabele snelwegen zoals wij die vandaag de dag kennen waren er toen nog niet, in ieder geval niet op de route naar Parijs. Na een reis van zo een veertien uur over hobbelige, slecht geplaveide wegen kwamen wij tamelijk gebroken midden in de nacht om 3 uur aan in de Hallen. Midden in de drukte moesten wij van daaruit de weg zien te vinden naar de zuidelijke uitgang van de stad naar de weg die naar het Zuiden voerde. Dat was nog niet zo eenvoudig want er reed geen metro op dat tijdstip en ook voor de bus die we uiteindelijk moesten hebben moesten wij wachten tot 5 uur in de morgen. Maar uiteindelijk arriveerden wij op de juiste plek waar de landerijen al begonnen en waar wij doodop in het veld het tentje opzetten om tot in de middag te slapen. Dat opzetten van de tent zorgde  dus ook nog voor problemen door het missen van een tentstok maar dat probleem werd gelukkig door de inventiviteit van Christian snel opgelost.

 

Tegen een uur of drie in de middag werden wij wakker en zo tussen vier en vijf uur stonden wij alweer te liften langs de kant van de autoweg naar het Zuiden, pal door Midden Frankrijk. Wij stonden daar niet lang of er stopte een splinternieuw bestelbusje voor ons. Het bleek een meneer met een meubel- annex timmerfabriek in Cahors aan de rand van de Pyreneeën te zijn! Hij had samen met zijn dochter de splinternieuwe bestelbus in Parijs opgehaald. Om deze bus in te rijden reed hij er mee naar Zuid Frankrijk. Hij zei er wel bij dat hij niet zo hard kon rijden met de bus omdat deze nog nieuw was. Maar wij konden wat hem betreft mee naar Cahors!

 

Dit was nu echt mazzel hebben! In een lift van Parijs naar de Pyreneeën dat was nou echt wat je noemt geluk hebben. We waren bij deze meevaller snel de ontberingen van het begin van de reis vergeten en installeerden ons achterin de bestelwagen die een open verbinding met de cabine had zodat wij ook nog konden converseren met de bestuurder en zijn dochter. Mede omdat de chauffeur niet zo hard kon rijden met de bestelwagen en omdat het nog een grote afstand is van Parijs tot aan de voet van de Pyreneeën moesten wij tijdens deze rit een nacht overnachten alvorens op de plaats van bestemming te komen. Die nacht mochten wij in de bestelbus doorbrengen wat weliswaar niet zo comfortabel was maar waardoor wij ook het tentje niet hoefden op te zetten. De chauffeur en zijn dochter parkeerden het busje bij een hotelletje waar zij de nacht doorbrachten. Een dag later arriveerden wij aan het eind van de middag in Cahors.

 

Daar, te midden van glooiende heuvels troffen wij ook nog eens stralende zonneschijn. Zo leek onze vakantie goed begonnen te zijn en vertrokken wij, nadat wij  ook nu weer van de bestelbus gebruik gemaakt hadden om te overnachten, na een hartelijk afscheid van onze chauffeur en zijn gezin naar de Pyreneeën die van hieruit niet ver weg meer waren. Na enig reizen, ik veronderstel weer liften maar kan mij het fijne daarvan niet meer herinneren arriveerden wij in het plaatsje Arreau. Toen een klein maar levendig provinciestadje. Van daaruit begint een dal richting het hooggebergte van de Pyreneeën en dat dal was onze bestemming daar wilden wij kamperen en van daar uit voettochten maken in de omgeving.

 

Na een reis in een stokoude bus vol met boerenluitjes in haveloze kleding woonachtig in het dal waar wij naar toe trokken arriveerden wij uiteindelijk in een klein dorpje waar wij besloten het tentje op te zetten.

 

De tijd leek in dit dal te hebben stil  gestaan. Er was bijvoorbeeld om te beginnen nog helemaal geen elektriciteit. Huizen werden nog met petroleumlampen en kaarsen verlicht. Electrische koeling bestond er zodoende natuurlijk ook niet. Zo kon het gebeuren dat wij bij de plaatselijke slager af en toe een biefstukje haalden, dat was makkelijk te bereiden op ons butagas komfoortje. Die biefstuk werd dan zo direct van de dooie, hangende koe gesneden in een zo koel mogelijke, donkere ruimte. Aangekomen bij ons tentje moesten wij er dan de bedorven randjes van af snijden om het vlees te kunnen eten!

 

Er was ter plekke geen camping dus zochten wij in het wild een plekje op in het hoge gras langs een snelstromend beekje met glashelder water. In het wild kamperen was destijds in Frankrijk toegestaan, mits men toestemming had van de eigenaar van de grond waarop je wilde kamperen. Wij wisten zo gauw niet wie de eigenaar van deze grond was maar veronderstelden dat het gemeentegrond was.

 

Het dal was aan weerszijden omgeven door tamelijk hoog middengebergte van zo een 1500m hoog. Aan de linkerkant komende van Arreau bevond zich de Col de Peyresourde. Deze Col was ons wel bekend, omdat van tijd tot tijd de Tour de France deze Col had opgenomen in zijn route. Een weggetje liep vanuit het dorpje waar wij bivakkeerden richting de Col de Peyresourde. Aan het eind van het dal kon je bij helder weer het hooggebergte zien oprijzen.

 

Maar het weer was om te beginnen niet zo helder. Van het door ons verwachtte zonnige weer was om te beginnen niet veel te bespeuren. Het was miezerig, vochtig weer, niet veel warmer dan 16 graden Celsius.

 

De eerste twee nachten doorgebracht in ons tentje aan het riviertje gaven geen problemen. Wij prezen ons gelukkig met deze plek langs het heldere, snelstromende beekje waarvan wij het water voor eten en drinken konden gebruiken en waarmee wij ons konden wassen.

 

Maar de derde nacht verliep even anders! We bivakkeerden midden in de eenzaamheid kort bij een pad langs het bewuste riviertje. Verkeer was er nauwelijks in het dal, laat staan langs de plek waar wij ons kampementje hadden opgeslagen. Alles ademde een voorwereldlijke rust uit. Het was er dan ook doodstil in de nacht.

 

En toen gebeurde het! Ik werd ’s nachts in het aardedonker wakker. Ik leek iets te horen maar kon niet zo gauw thuis brengen wat. Ik hoorde een zachte bonkige tred om onze tent heen. Slof-slof, de ene pas na de andere. Ik schrok mij kapot en maakte Christian wakker. Ook hij hoorde het zachte geluid van passen om onze tent heen. We raakten versteend van schrik! Niemand zou ons horen als we zouden gaan schreeuwen, het dorp was enige honderden meters verder. Als iemand ons wilde beroven waren we aan de goden overgeleverd!  Steeds weer hoorden we die langzame slepende passen om onze tent. Op een gegeven moment konden we het niet meer houden van de spanning. We pakten onze zaklantaarn en om beurten schenen we door een opening in het tentdeurtje naar buiten. Maar wat we ook deden, iedere keer niets te zien. We raakten op van de zenuwen en hebben de rest van de nacht niet meer geslapen. Steeds weer die zenuwslopende trage passen vlak om de tent – en hoe onverwachts we ook naar buiten schenen met de zaklantaarn, steeds niks te zien! We schreeuwden tegelijkertijd allerlei verwensingen in het Frans als we met de zaklantaarn naar buiten schenen maar dit had hoegenaamd geen effect. De trage slepende passen rond ons tentje bleven terugkomen!

 

Hoe we die nacht verder zijn door gekomen weet ik niet maar feit is dat het op een gegeven moment eindelijk licht werd en dat het geloop om onze tent toen snel ophield. We durfden de tent uit te komen en inspecteerden het terrein rond ons tentje.

 

Feit is, dat er zich inderdaad een wezen had opgehouden rondom ons kampementje. Al het hoge gras direct naast de tent, maar ook rondom een boom kort bij de tent was plat gelopen. Blijkbaar had het wezen zich schuil kunnen houden achter de boom, iedere keer als wij met de zaklantaarn naar buiten schenen.(15)

 

Nu dat ik dit opschrijf denk ik toch wel dat het een mens geweest moet zijn. Dat was alleen aan de trage tred niet te horen, het had even goed een dier kunnen zijn. Ik weet alleen niet of een dier zo slim is om zich net op het juiste moment achter een boom te verschuilen. Dat laatste was duidelijk gebeurd. Wij hadden in onze nachtelijke paniek zelfs aan een beer gedacht en inderdaad, die slepende trage tred had zeker wel aan een beer toegeschreven kunnen worden. Maar of die zo slim zou zijn zich op het juiste moment achter een boom te verschuilen waag ik te betwijfelen. Bovendien: er zijn inderdaad beren in de Pyreneeën maar die bevinden zich in de natuurparken in het hooggebergte. Maar er had natuurlijk een verdwaald exemplaar in het dal rond kunnen zwerven.

 

Hoe het ook zij, de schrik zat bij ons in de benen en uiteraard zijn wij verkast naar meer bewoonde wereld. Wij vertelden de volgende dag ons verhaal in het dorp en kregen zowaar een plekje toegewezen in de tuin van een heel aardig ouder vrouwtje! Deze vrouw woonde alleen en zal een jaar of 50 a 60 geweest zijn, dat vonden wij toen al erg oud. Ze was heel hartelijk en gastvrij en bewoonde een eenvoudig vrijstaand huisje waar wel veel terrein bij was. De tuin was voor het grootste gedeelte moestuin. Verder hield ze ook nog konijnen. Die laatste hield ze niet omdat ze het zulke lieve beesten vond maar voor de consumptie: ze maakte heerlijke konijnen paté en verwende ons regelmatig met een potje. Ook stopte ze ons van tijd tot tijd een echt heerlijke krop sla uit eigen tuin toe. Ze heette madame Dubarry en ik zal haar nooit meer vergeten!

 

Ondertussen wilde het niet echt meezitten met het weer. Op het erf van madame Dubarry waren wij al gauw weer van de schrik bekomen en begonnen van daar uit de omgeving te verkennen. We maakten wel mooie wandelingen in de omgeving maar helaas vaak in de nevel en de regen. Het weer werkte helemaal niet mee en juist om het weer waren we zo ver naar het zuiden afgezakt!

 

Er werd veel gewaarschuwd voor slangen in de omgeving, overal waren waarschuwingsbordjes geplaatst in de omgeving voor de toch sporadisch aanwezige toeristen. Maar waarschijnlijk niet alleen voor de toeristen, maar ook voor de authentieke bewoners. Vooral voor adders (viperes)  werd gewaarschuwd. Maar er was door het slechte weer nergens een slang te bekennen, ik heb ook met wat beter weer later in de vakantie geen slang gezien. Maar natuurlijk wist ik dat ze er wel waren al hielden ze zich met dit koele weer schuil.

 

Ik maakte ook vaak wat korte wandelingetjes alleen rondom het dorpje. Zo beklom ik eens een heuveltje langs een wei met hoog gras. De zon scheen, het begon eindelijk wat beter weer te worden na 14 dagen regen en nevel. En ineens moest ik nodig plassen! Daar heb ik zo in de natuur nooit een probleem van gemaakt en zo ook deze keer: de wei in, in het hoge gras broek naar beneden en plassen maar. Er was verder geen mens in de omgeving. Maar – net op het moment dat ik wilde opstaan uit de hurkhouding en mijn broek omhoog wilde doen voel ik ineens een stekende pijn in mijn kont! Ik schrok mij het apelazer: dit moest haast wel een slangenbeet zijn! En ik was nog wel zo gewaarschuwd voor slangen verborgen in het hoge gras.

 

In paniek rende ik terug naar het dorpje naar madame Dubarry en deed mijn verhaal. Die schrok er zeker van maar de dichtstbijzijnde arts bevond zich in Arreau een eind uit de buurt. Op de een of andere manier hebben wij of tenminste madame Dubarry de dichtstbijzijnde apotheek gebeld, maar die bevond zich eveneens in Arreau. Daar hoorde men het verhaal aan en zou men iemand langs sturen voor zover ik me kan herinneren.

 

Maar het was wachten wachten en wachten maar na 2 uur was er nog altijd niemand verschenen. Maar tot mijn stomme verbazing bleef ik mij verder goed voelen. Ik vertoonde geen spoor van vergiftiging; wel had zich een grote bult ontwikkeld op de plek waar ik de stekende pijn had gevoeld. Na zolang wachten belde madame Dubarry nog een keer met de apotheek: daar zei men dat ik waarschijnlijk niet was gebeten door een slang maar dat zich in de Pyreneeën ook kleine schorpioentjes ophielden en dat ik daardoor waarschijnlijk was gestoken. Daar leek het euvel het meeste op.

 

Gelukkig heeft de beet verder geen ernstige gevolgen gehad: de grote bult was weliswaar met wat jeuk maar zonder verdere problemen na een dag of tien verdwenen. Maar de paniek is er niet minder om geweest!

 

In de derde en laatste week van ons verblijf in de Pyreneeën klaarde het weer gelukkig op en werd het wat warmer. Maar echt bloedheet zoals het in het zuiden kan zijn is het zeker niet geworden. Het was juist echt lekker wandelweer en zo zijn wij toch nog het hooggebergte ingetrokken aan het eind van het dal. Daar bevond zich een zogenaamde “cirque”. Een bergketen in een halve cirkel. Aan de andere kant van de bergketen bevond zich Spanje. Er bevinden zich in de Pyreneeën meerdere van deze “cirques”. Ze hebben ieder hun eigen naam maar helaas ben ik de naam van deze cirque vergeten. Wel hebben we een onvergetelijk mooie wandeling gemaakt! Door prachtige naaldwouden over rotsachtige paden waar wij vrijwel niemand tegen kwamen. Veel stromende beekjes met kristalhelder water; die waren er toen veel in het berggebied na alle nattigheid van de voorgaande weken.

 

Boven gekomen in het weidegebied boven de boomgrens waar ons doel, een berghut zich bevond was het duidelijk waarom zich zo weinig medewandelaars op onze wandelweg hadden begeven: er bleek ook vanuit ons dal een berglift naar boven naar die hut te gaan! Maar die hebben wij ook voor de terugweg niet genomen, dat vonden wij niet sportief. Gewoon op eigen benen zijn wij de lange weg teruggelopen! We zijn ’s morgens om 7.30u vertrokken en kwamen ’s avonds tegen achten weer bij ons kampementje aan! Een prachtige tocht die ik nooit meer zal vergeten.

 

De terugweg begon al heel apart: er ging een bus vanuit ons dorpje naar Arreau. Wij besloten om om te beginnen die bus naar Arreau te nemen. Dat was een stokoud ding waarschijnlijk nog van voor of in het beste geval net na de oorlog ( 2e Wereldoorlog). De bus was bevolkt met mensen uit het dal die naar de markt in Arreau gingen. Nogal haveloos geklede meest oudere mensen, mannen in oude ribfluwelen broeken en hemden, vrouwen vaak in oude lappen gewikkeld met een sjaaltje over hun hoofd, zwarte of grijze rok tot over de enkels. Mannen dikwijls met alpinopet.

 

Achter de bus hing een aanhangwagen. Zo kon het gebeuren dat er een boer met een koe of een kalf langs de weg stond die aangaf mee te willen rijden. Dan werd eerst het kalf of de koe in de aanhanger gehesen! De oude vrouwtjes in de bus vertelden ons dat er ooit nog een tijd was geweest dat de beesten mee de bus in gingen!

 

Na een tijdje op de markt van Arreau rondgekeken te hebben vervolgden wij onze weg richting Pau. Na enige tijd kregen wij een lift van een ongeveer 10 jaar oudere man, hij zal begin 30 geweest zijn in de juiste richting. Hij verplaatste zich in een “Deux Chevaux” oftewel een autootje dat wij in Nederland een “eend” plachten te noemen. Ik mocht naast de vriendelijke chauffeur plaatsnemen, Christian ging achterin zitten. Dat was onze gewoonte bij het liften: ik moest, als zijnde de jongedame naast de chauffeur plaatsnemen wat in hoge mate op prijs werd gesteld door de meeste chauffeurs. Maar dat betekende wel dat ik de conversatie op gang moest houden en dat is me de eerste tijd van dat liften niet mee gevallen! Gewoon omdat mijn kennis van het Frans daar eigenlijk niet toereikend voor was. Maar natuurlijk was er geen betere oefening denkbaar om alsnog mijn kennis van die taal op een hoger niveau te brengen!

 

De man was niet al te groot, had blond dun haar en blauwe ogen. Kwam waarschijnlijk niet oorspronkelijk uit de streek. Hij leek erg aardig maar het was net of hij zijn hoofd niet goed bij de conversatie kon houden. Hij leek zelfs af en toe weg te vallen! Ik bekeek hem nog eens goed en zag dat de man er doodmoe uitzag. Hij leek om te vallen van de slaap! Dat beangstigde mij zeer, hij was per slot van rekening onze chauffeur en we wilden graag heel thuiskomen. Dat was wel een stimulans voor mij om de conversatie op gang te houden. Dat was immers de enige remedie tegen het in slaap vallen van onze chauffeur. Ook Christian bemerkte in wat voor toestand onze chauffeur zich bevond en zo hebben we samen peentjes gezweet alvorens we op de plaats van bestemming kwamen. Maar voor het zo ver was maakten wij nog iets heel vermakelijks mee: onze chauffeur sloeg ergens even van de weg af met de mededeling dat hij nog iemand moest ophalen. Welnu dat was blijkbaar zijn vriendin en wat voor een vriendin! Een zeer mooie en daarbij allerliefste jonge vrouw. Met mooi lang zwart haar en een blanke huid bezaaid met sproeten. Nu zou je denken dat dat lelijk was; ze had echt overal sproeten, op haar handen en armen en in haar gezicht. Maar het was in haar geval niet lelijk, het gaf haar juist een bijzondere charme. Zelfs bij de aanvang van haar boezem, ze droeg een licht decolleté, bevonden zich sproeten. Maar het meest bijzondere was de allerliefste oogopslag die geenszins gespeeld was: er sprak een vriendelijk, natuurlijk karakter uit.

 

Christian kreeg de eer naast haar te mogen zitten hij werd er bijna verlegen van! Meneer de chauffeur was toen gelukkig wel zo ongeveer over zijn slaapaanvallen heen en heeft ons veilig in de buurt van Pau afgezet.

 

De volgende dag in Pau was het miezerig, regenachtig weer. Al om 10 uur ’s morgens bevonden wij ons op onze liftplek bij de uitgang van Pau, ik meen richting Bordeaux. Het was een zeer druk bereden weg de auto’s passeerden ons non stop. En wel letterlijk non stop: er wilde echt niemand voor ons stoppen. Of wij niet op een goede plek stonden of dat het het weer was waardoor niemand geneigd was ons mee te nemen ik weet het echt niet. Het werd maar liefst 5 uur in de middag en wij werden echt wanhopig. En toen, ja toen gebeurde het wonder: een zeer luxe auto met een veertiger als chauffeur stopte zowaar voor ons! Wat waren wij gelukkig. Maar de vreugde steeg ten top toen wij hoorden waar hij naar toe moest: maar liefst naar Angouleme 300 kilometer verderop! Dit was nou echt een mazzellift. Aardige man, luxe auto en direct een heel eind op weg naar het noorden! Ondanks mijn vermoeidheid klepte ik honderduit in mijn beste Frans, van blijdschap kwam ik zelfs goed uit mijn woorden! Wel maakte onze chauffeur even een vegend gebaar langs zijn nek en mompelde iets van “puces”. Gelukkig snapte ik op dat moment niet goed wat hij bedoelde. Bij aankomst bij zijn huis bleek hij in een behoorlijk grote nieuwe vrijstaande eigen woning te wonen. Hij zat blijkbaar goed in zijn slappe was. Hij had een vrouw en kinderen die nog klein waren.

 

Wij mochten in de ruime, droge kelder de nacht door brengen. Dat laatste klinkt wel niet zo hartelijk maar de lezer moet zich bedenken dat de chauffeur ons totaal onvoorbereid mee genomen had. Dan vind ik het aanbod om in de kelder te mogen slapen nog heel gastvrij. Beter dan ons met ons tentje in de bushbush aan ons lot over te laten op de late avond.

 

Bovendien heeft dit doorverwijzen naar de kelder mogelijk iets met de “puces” van doen gehad! Ik kwam er kort daarna achter ergens mensenvlooien te hebben opgedaan! Ik schijn erg aantrekkelijk voor ongedierte te zijn en met name vlooien. Zowel mensen- als kattenvlooien zijn erg gek op mij. Het zal mij niet verbazen of ik heb die vlooien opgelopen in de bus van het dorpje in het dal in de Pyreneeën naar Arreau! Het volk in die bus waste zich waarschijnlijk nauwelijks laat staan hun kleren. Het stonk ook behoorlijk in die bus. Ik geloof niet dat Christian er last van had nee, de beestjes hadden het speciaal op mij gemunt.

 

Hoe de reis verder is verlopen kan ik mij nu niet meer herinneren. Ik meen, dat we vanaf Parijs met de trein naar Amsterdam terug gekeerd zijn. In ieder geval hebben zich geen bijzondere gebeurtenissen meer voorgedaan anders had ik mij die zeker nog kunnen herinneren. Maar wat ik me van die eerste liftvakantie met Christian Bonnet kan herinneren was mooi genoeg om nu eindelijk eens op te schrijven.

 

Dieren, 27 juli 2016

 

Klaver

                                                                                                                                   

Na een wat moeizaam verlopen studieperiode aan het conservatorium van het Muzieklyceum in Amsterdam kreeg ik via een relatie op het conservatorium mijn eerste baan als solocelliste bij een theaterorkestje in Amsterdam. Wij speelden hoofdzakelijk operettes met een heel gezelschap van zangers en dansers door het hele land.  

Al spoedig kreeg ik een relatie met de eerste klarinettist in dit gezelschap. En al zeer snel gingen wij samenwonen. De klarinettist, Bernard genaamd, woonde op een gehuurde zolderetage bij een mevrouw aan de Schapendrift in Laren in het Gooi. De mevrouw had er geen enkel bezwaar tegen, dat wij gingen samenwonen op die zolderetage. Het was voor mij een hele verademing, deze overgang na 5 jaar Amsterdam naar zo een heerlijk rustig dorp midden in de natuur gelegen zoals Laren. Ik leefde er helemaal op en was zelfs financieel nu in staat mijn favoriete sport, de paardensport weer te beoefenen!

 

Het huis van de mevrouw, mevrouw Judell genaamd, was een zeer ruime twee onder een kap woning met beneden een L-vormige woonkamer en een ruime keuken, op de eerste verdieping twee grote slaapkamers en een iets kleinere kamer en een zeer ruime zolder.  Het huis werd omgeven door een zeer fraaie, goed onderhouden grote tuin, die achter het huis ver doorliep naar achteren. Naast het huis was een grote garage gelegen. Mevrouw Judell was nogal op de centjes en zo had het kunnen gebeuren dat ze ook de garage had verhuurd. Die had zij verder toch niet nodig, ze reed zelf geen auto. En in die garage bivakkeerde meneer Klaver. Meneer Klaver was al een wat oudere meneer van in de zestig, met een middelmatig postuur en met twinkelende blauwe ogen en wit, achterover gekamd haar. Hij hield zich in die garage hoofdzakelijk bezig met het stofferen van oud meubilair dat een beetje opgelapt moest worden, waarmee hij in zijn onderhoud voorzag. Maar hij sliep daar ook: hij was vrijgezel en bivakkeerde verder alleen in die garage. En – hij dronk graag een neutje! Hij dronk bijna dagelijks enige borrels en was dikwijls enigszins in de olie; waarbij hij gelukkig wel een vriendelijke dronk over zich had.

 

Mevrouw Judell kookte dagelijks voor hem, vanwege zijn hoge bloeddruk moest hij zoutloos eten en hij kon niet goed voor zichzelf zorgen. Wij, Bernhard de klarinettist en ik konden goed met Klaver opschieten. Enige maanden later kwam er nog een vriend van Bernhard, die eveneens klarinet speelde bij ons in huis wonen, Leo genaamd en deze Leo had echt een zwak voor Klaver. De man was wel een beetje een verschoppeling in het dorp ook vanwege zijn drankgebruik. Gelukkig maar dat deze mevrouw Judell zich nog  over hem ontfermde en ook Leo begreep dat het hier om een zwakkere, uitgestotene uit onze samenleving ging. Ik moet zeggen, dat ikzelf in eerste instantie niet direct doorhad om wat voor een geval het hier ging: ik was naast mijn baan verder gaan studeren bij de cellist Gyorgy Schiffer in Tilburg en was erg druk met mijn eigen zaken. Natuurlijk werd ik ook erg bezig gehouden door de relatie met Bernhard en mijn drukke werkzaamheden bij het theaterorkest.

 

Het verder studeren was o.a. mogelijk door het feit, dat het theaterorkest maar zeven maanden per jaar werkzaam was: maar liefst 5 maanden liepen wij, buiten het seizoen, in de WW. Ik had, mede door het feit dat mijn studietijd in Amsterdam nogal moeizaam verlopen was om allerlei redenen nogal wat in te halen. Ik had in die 5 maanden ruim de gelegenheid om er eens flink aan te trekken aan een inhaalslag en nam die kans zo goed mogelijk waar.

 

Zoals gezegd was mevrouw Judell nogal behoorlijk op de centjes. Geld speelde een belangrijke rol in haar leven. Zo had zij, als vrouw van toen om en nabij de vijftig jaar, een stokoude moeder van in de negentig, die maar niet dood wilde gaan. Tot groot verdriet van mevrouw Judell: als enige erfgename zou ze een fortuin erven van die moeder! Op een goede, of beter gezegd, kwade dag kreeg ze een advertentie in een blad onder ogen waarin om een verpleegster werd gevraagd voor een stokoude man, die hulpbehoevend was en op een buiten in Rhenen woonde. Hij was zeer rijk en degene die het kon opbrengen hem tot zijn dood te verzorgen kon op een vorstelijk legaat rekenen. Wel, dit was een kolfje naar de hand van mevrouw Judell: ze reageerde op de advertentie en werd aangenomen. Maar er werd wel van haar verwacht dat ze dag en nacht klaar zou staan voor de oude meneer in Rhenen; dus moest ze haar huis verlaten om bij de oude meneer op zijn kleine kasteel in te trekken. Ze vond het prachtig zomaar op een kasteel te kunnen gaan wonen! Het betekende uiteraard dat ze het huis en ook nog eens drie dikke katten aan onze zorgen moest toevertrouwen. Maar dat laatste durfde ze wel aan. Ze had trouwens zulke guldentekens in haar ogen dat ze zich eigenlijk niet goed realiseerde waar ze aan begon. Al haar aandacht werd opgeslokt door de enorme worst van dat legaat die haar werd voorgehouden.                                                    

 

Zo gezegd, zo gedaan. Er werden wat voorbereidingen getroffen en op een zekere dag was het zover: ze verliet haar woning met de vier bewoners  om in te trekken bij de oude meneer in Rhenen. Toevallig vond een en ander net plaats in de tijd dat wij in de WW zaten. Wij konden ons zodoende goed voorbereiden op de veranderde situatie. En ja: wie ontfermde zich nu over Klaver! Daar had mevrouw Judell niet bij stil gestaan of had er gemakshalve maar niet aan gedacht dat Klaver nu zijn dagelijkse zoutloze prak moest ontberen. Als ik nu vandaag de dag in zo een situatie terecht zou komen zou ik dit snel oplossen: ik had zelf als vrouw, die toch redelijk kan koken in ieder geval tijdens die vijf maanden WW wel voor de warme prak van Klaver gezorgd. Maar om een duistere reden kwam dat niet in ons hoofd op en zoals gezegd was ik toen erg met mijn eigen dingen bezig. Het was natuurlijk ook een beetje dom, dat mevrouw Judell dit probleem niet met ons besproken had. Waarschijnlijk vond ze het een lastig en pijnlijk probleem, reden dat ze er gewoon haar ogen voor sloot. Hoe Klaver nu verder aan zijn eten kwam in die periode is mij tot op de dag van vandaag een raadsel, maar feit was dat hij natuurlijk niet langer zoutloos at. Medicijnen tegen hoge bloeddruk zoals wij die vandaag de dag kennen, waren er toen nog niet. En zo kon het gebeuren dat hij op een avond bij ons aanbelde.

 

Gelukkig waren wij alle drie thuis; Klaver vertelde ons dat hij zich niet lekker voelde en of hij even binnen mocht komen. Natuurlijk stemden wij daarmee in; overigens waren wij toen net sinds korte tijd weer aan het werk kan ik mij herinneren. Die avond brachten wij gezellig met ons vieren door in de keuken. Klaver mocht op de kamer van Leo blijven slapen. Leo sliep zolang op de bank in de huiskamer. De volgende ochtend zaten wij met ons drieën in de keuken te ontbijten; en wachtten geduldig tot Klaver naar beneden zou komen. Maar de tijd verstreek en er verscheen geen Klaver. Op een gegeven moment opperde Leo dat hij even een kijkje zou nemen en vertrok naar boven  -   en komt even later krijtwit en zeer geschrokken weer naar beneden!

 “Bernhard, Maaike,  Klaver is dood!”

 

Wij waren als versteend! Dit was echt het laatste wat wij verwacht hadden! Toen wij bekomen waren van de ergste ontsteltenis waagden wij het een kijkje te nemen op de kamer van Leo: en er was geen twijfel mogelijk: hier lag een lijk. De dood moest hem onverhoeds overvallen hebben: hij lag schuin voorover gevallen half over het bed. Ja en wat nu te doen? Wij konden moeilijk met het lijk in huis blijven zitten. Het eerste wat wij deden was onze huisarts bellen. Dat was nogal een kattige, onvriendelijke kleine vrouw van Indonesische afkomst die gelukkig wel direct op kwam dagen. “Ja, hij is dood” antwoordde ze koel en kortaf nadat ze boven naar Klaver was gaan kijken; “ ik zal voor jullie regelen dat hij wordt opgehaald”. Alsof ze wilde zeggen: “opgeruimd staat netjes”. Deze kille, zakelijke benadering van de huisarts betreffende de dood van Klaver stak mij al zeer. Alhoewel ik al die tijd dat wij daar hebben gewoond in het huis van mevrouw Judell zeker niet zo betrokken ben geweest bij Klaver als Leo was hij toch al die tijd zeker wel een mens voor mij geweest. Maar de huisarts sprak over hem alsof het om een stuk vuil ging!

 

Al vroeg in de middag werd Klaver afgevoerd door een begrafenisondernemer. Wij waren uiteraard volledig uit ons doen door dit voorval. Maar het ergste moest nog komen: diezelfde middag stond er al familie van Klaver op de stoep om in de garage naar een oude sok met geld te gaan zoeken! In al die tijd dat wij daar gewoond hadden had er nooit een familielid van Klaver zich ook maar in de verste verte om hem bekommerd en zijn of haar gezicht laten zien: nu dat de arme man dood was waren ze er als de kippen bij om te zien of er nog wat te halen viel! Wij waren volkomen overdonderd door deze gang van zaken en niet bij machte een goed weerwoord te bieden tegen deze familie. Blijkbaar had Klaver de garage open gelaten en kon de familie er zo in. Zoiets kan natuurlijk helemaal niet, de schuur had vergrendeld en mogelijk zelfs verzegeld moeten worden tot zijn bezittingen officieel door een notaris toegewezen waren aan gelegitimeerde erfgenamen. Maar wij waren te zeer overdonderd door het hele gebeuren om ons dit te realiseren en natuurlijk had mevrouw Judell als eigenaresse van het pand hier het voortouw moeten nemen. Maar helaas, die was afwezig.

 

Ikzelf ben volledig van mijn stuk geraakt door deze gebeurtenis. Een en ander heeft ons enorm overvallen en daarbij ben ik voor het eerst in mijn nog jonge leven, ik was toen 23 jaar oud, zo dichtbij met een dode geconfronteerd. En daar boven op kwamen de uiterst kille reactie van die huisarts en het brutale gedrag van de familie van de dode; en dat alles in een dag tijd! Ik heb mij, totaal overstuur, bij het orkest ziek gemeld en ben een week vertrokken naar mijn ouders in Aalst-Waalre om even helemaal te bekomen van deze consternatie; gelukkig was ik na een week weer de oude en kon ik weer terug naar Laren en mijn vrienden Bernhard en Leo.

 

Wel verweet Bernhard mevrouw Judell de dood van Klaver: volgens hem was het doordat hij twee, drie maanden lang zijn zoutloze prak had moeten missen dat hij overleden was. Maar dat zie ik toch anders: hij was echt een zware alcoholist op de koop toe en met de ervaring van nu weet ik dat ook het alcoholisme een rol moet hebben gespeeld bij de vroege dood van Klaver; overigens ook bij zijn hoge bloeddruk. Mevrouw Judell heeft het overigens niet vol gehouden de oude kasteelbaas in Rhenen tot zijn dood te verplegen, ondanks het geld dat ze daarmee had kunnen verdienen. Het bleek een te zware opgave te zijn en na vier, vijf maanden van dag en nacht zwoegen heeft ze het op moeten geven!

 

PS: dit verhaal speelde zich af in de zomer van 1971; de genoemde meneer Klaver heeft niets van doen met de nu bekende Jesse Klaver van Groen Links; dit even voor alle duidelijkheid.

Domheid

Ik heb bij mezelf geconstateerd dat ik de neiging heb de domheid van de mensen te bestrijden. En dat is op zichzelf genomen ook niet zo slim. Dat staat gelijk aan het als een Don Quichotte het niet opnemen tegen een molen maar maar liefst tegen duzenden molens! Bij voorbaat dus een kansloze onderneming. Al eerder heb ik aangegeven in een Overweging dat bij mensen met het IQ van 100 deze spontaan terugloopt naar 80 dus het IQ van een debiel zodra ze in het stemhokje een hokje moeten rood maken. Dit verschijnsel is eerder dit jaar in Amerika geconstateerd waar men zich de stommiteit op de hals heeft gehaald om die idioot van een Trump tot president te gaan verkiezen en het verschijnsel gaat zich volgend jaar in verschillende Europese landen herhalen bij de dan te houden verkiezingen.

Een golf van populistische partijen zullen de verkiezingen gaan winnen dankzij bovengenoemd verschijnsel met als resultaat dat de Europese Unie uiteen zal vallen. Oorlog, armoede, verval en misschien zelfs de inval van de Russen zal het gevolg zijn. Een bijwerking van het verschijnsel “democratie” als deze in handen valt van de algemene domheid van de mensheid.

Maar ik heb ook in het klein de neiging om te vechten tegen domheid. Zo kan ik mij op straat dikwijls bijna niet inhouden om mensen toe te schreeuwen om daar toch vandaag nog mee te stoppen met die enorme stommiteit als ik ze zie roken. Vooral als prille jongeren, bij voorkeur meisjes zo van een jaar of 15 heel gewichtig en “volwassen” staan te doen op het perron net voordat de trein er aan komt door te gaan roken op zo een moment. Afgelopen week in Doesburg stond een iets ouder stel ook weer heel gewichtig en “volwassen” aan zo een kankerstick te trekken bij het portier van hun auto voor de apotheek. Ik moest me echt inhouden om hun niet toe te schreeuwen dat dit trekken aan een sigaret geen teken van volwassenheid was maar van een onuitsprekelijke domheid!

Zo heb ik ook de neiging met name vooral jongeren er op aan te spreken als ze weer eens met zo een geweldig mooie bontkraag op hun jas voorbij lopen. Vooral jonge mooie meiden pronken daar graag mee. Maar deze bontkragen komen in grote meerderheid van dieren die onder erbarmelijke omstandigheden in China worden gehouden ten behoeve van de ijdelheid van voornamelijk jonge meiden hier in Europa. Alhoewel ook mannelijke jongeren het heel “stoer”of beter gezegd “cool”  vinden om met zo een bontkraag op hun jas door het leven te gaan.

Helaas word het je niet in dank afgenomen als je mensen in je omgeving ook maar ergens op aanspreekt al helemaal niet langs de openbare weg al heb je er de beste bedoelingen mee. In onze maatschappij is het leven en laten leven. Deze wet is er sinds het neoliberalisme zijn intrede heeft gedaan in onze samenleving alleen maar sterker op geworden. Zodra je deze ongeschreven wet overtreedt word je dat zwaar aangerekend. Dat is een veel grotere zonde dan je lijf en je gezondheid en die van je omgeving verknallen middels het roken van sigaretten of het verzieken van duizenden dierenlevens in China middels het dragen van bontkragen.

Maar misschien is het het beste om me de spreuk van Lao Tze, 500 jaar voor Christus te gedenken: “ zij die spreken weten niet, zij die weten spreken niet”.

De wraak van Totilas

Eerder in mijn Overweging over sportverdwazing repte ik over het paard Totilas, de dressuurhengst die naar ik laatst vernomen heb voor het idiote bedrag van 14 miljoen euro zou zijn verkocht naar Duitsland naar de voormalige wereldberoemde springruiter Alwin Schockemohe die nu na zijn carrière in de springsport een handelsstal drijft. Eer- en hebzucht waren de drijfveren achter deze aankoop. Duitsland was enige jaren geleden een beetje achterop gekomen in de dressuurwereld waar zij jaren- en jarenlang de hegemonie in hadden. Inmiddels was Nederland opgekomen met o.a. Anky van Grunsven en was het het eerste land dat de hegemonie van Duitsland in de dressuurwereld had doorbroken. Later werd Engeland ook een geduchte concurrent van Duitsland.Duitsland wilde graag opnieuw schitteren op de Olympische Spelen in Londen nu enige jaren geleden. Mede met dat oogmerk werd de hengst Totilas dus voor dit waanzinnige bedrag aangekocht.

 

De toenmalige eigenaar die de hengst ter beschikking had gesteld aan destijds onze Nederlandse topruiter Edward Gal treft geen blaam. Je moet wel heel erg idealistisch zijn om voor zo een gigantisch bod niet door de knieën te gaan.Dus het paard kwam in Duitse handen en de Duitsers dachten een geweldige troef in handen te hebben voor de eerstkomende Olympische Spelen en de Wereldruiterspelen zeg maar wereldkampioenschappen voor ruiters waarop Edward Gal eerder zo geschitterd had met dit paard!

 

Helaas voor de Duitsers, het heeft niet zo mogen zijn. Ze hadden er zo gauw niet aan gedacht dat er op een paard met capaciteiten ook een ruiter met capaciteiten moet zitten. Daar ging het om te beginnen al mee de mist in. De ruiter die Totilas tot zijn beschikking kreeg, overigens een typisch voorbeeld van geld en vriendjespolitiek hoe die ruiter daartoe uitverkoren werd, wist niet goed met Totilas om te gaan en boekte slechts magere resultaten. Veel verder dan 3e of 4e plaatsen haalde hij niet op wedstrijden. Om dit te verbeteren werd de beroemde Nederlandse instructeur Sjef Jansen, de man en instructeur van Anky van Grunsven aangetrokken. Die zal voor zijn goede raad wel een aardig sommetje gevraagd hebben. Hij kwam hiermee trouwens in moeilijkheden met Nederlandse sportbonden want hij was toendertijd tevens coach van de internationale Nederlandse dressuurequipe. Hij kon niet zomaar de grootste concurrent van Nederland in de paardensport met raad en daad bij staan.

 

Maar goed, alras werden de prestaties beter van de betreffende ruiter met Totilas. Maar de Olympische Spelen van Londen waren toen al voorbij. Paard en ruiter konden mede door ziekte van de ruiter niet op tijd in vorm komen voor de Spelen in Londen. Overigens is daar zowel de individuele gouden medaille voor dressuur alsmede de landenwedstrijd gewonnen door Engeland. Nederland werd goede tweede, zowel in de landenwedstrijd als in de individuele dressuur ondanks het gemis van Totilas.(25) Het ging dus even bergopwaarts met man en paard maar keer op keer ging er net vlak voor of tijdens wedstrijden iets mis met Totilas. Hij kreeg vaak blessures net op een ongelukkig moment, was mede daardoor vaak precies niet in vorm voor bepaalde wedstrijden en ga zo maar door. Ook de Wereldspelen die 2 jaar na de Olympische Spelen kwamen werden gemist.

 

De carrière van Totilas is na de verkoop naar Duitsland een grote lijdensweg geworden. Werkelijk doodzonde, het was een paard dat onder de ruiter Edward Gal zijn weerga niet gekend heeft in de geschiedenis van de dressuursport. En hij had waarschijnlijk nog lang geschitterd als Edward Gal hem had kunnen blijven berijden.Vorige week is er nog een poging gedaan het paard te laten scoren op de Europese Kampioenschappen in Aken. Helaas bleek het paard wederom geblesseerd en dit maal ongeneselijk: als ik de berichten goed begrepen heb lijdt het paard nu aan hoefkatrolontsteking en dat is einde carrière en meestal betekent dit ook einde paard. In dit geval kan het paard nog gebruikt worden als dekhengst als zodanig kan hij voorlopig nog een goudmijn zijn. Maar ik denk niet dat ze de kosten er ooit uit zullen krijgen met zijn diensten als dekhengst alhoewel hij wel een van de duurste dekhengsten van Europa zal zijn.

 

Natuurlijk is dit alles niet leuk voor onze oosterburen maar ergens vind ik het wel prachtig dat uit dit verhaal toch echt wel blijkt dat roem en succes niet altijd zo maar te koop zijn zelfs al heb je er een vermogen voor over!

21 augustus 2015

Plastic in de berm

Ik kan mijn stuk weer helemaal opnieuw schrijven. Door een verkeerde manoeuvre met de computer is mijn stuk van vandaag verdwenen. Daar gaat ie dus weer: door een probleem met een lampje moest ik vandaag van Dieren naar Velp fietsen. Lampenwinkels bestaan er bijna niet meer in de regio, er is nog een zeldzaam exemplaar overgebleven in Velp waar ik met mijn verhaal terecht kon. Al fietsend naar Velp raap ik ondertussen zo wat plastic langs de kant van de weg. Dat doe ik wel vaker. Op de heenweg naar Velp leek het wel mee te vallen vergeleken bij vorige keren dat ik plastic geraapt heb langs de weg van Dieren naar Velp. Mijn grote tas die aan het stuur hing was nog niet helemaal vol toen ik in Velp aankwam. Maar ik had mij verkeken op de noordenwind van de laatste weken. Toen ik terugkwam van Velp bleek vooral het eerste stuk toen ik Velp net uit was aan de zuidkant van de weg bezaaid met plastic van allerlei soort plus ontelbare aantallen blikjes van energiedrankjes. Mocht ik nog eens wat geld over hebben dan beleg ik dat direct in aandelen energiedrankjes want die moeten wel torenhoge omzetten maken gemeten aan de hoeveelheid weggegooide blikjes in de berm!

 

Het ergste was het op een laan die net Velp uit aan de rechterkant van de weg richting het spoor gaat: behalve veel stukken plastic en blikjes trof ik daar ook enige grote zwarte vuilniszakken aan op een hoop. Ik heb niet gekeken of er wat in zat maar ik zal de gemeente op de hoogte stellen van mijn vondst; dan moeten die die rotzooi maar verder opruimen. Ik trof van Velp naar Dieren in het eerste stuk voorbij Velp zoveel plastic, met name petflesjes en andere troep aan dat mijn twee grote tassen aan het stuur binnen een mum van tijd vol zaten. Ik kon helaas niet meer meenemen en overweeg morgen terug te gaan, het is te erg wat ik daar langs de kant van de weg allemaal aantrof.

 

En dan heb ik afgelopen weekend ook nog eens 3 grote tassen plastic en blikjes geraapt langs de Arnhemsestraatweg in Dieren, de Doesburgsedijk en de Ellecomsedijk. Ik vind het heel erg wat ik op zo een relatief kleine afstand allemaal aan klakkeloos weggegooide rotzooi vind langs de kant van de weg wat niet alleen een rotgezicht is maar ook nog eens zeer schadelijk voor het milieu is met name het plastic. En dit betreft dan alleen nog maar een klein gedeelte van onze gemeente. Hoe staat het met bermvervuiling in de rest van het land? En dan is ons land nog maar een stip op de wereldkaart!

 

Ik maak mij ernstig zorgen over de schrikbarende bermvervuiling in onze gemeente en vind het eigenlijk van de zotte dat ik als eenling een van de zeer weinigen ben die zich daarom bekommert. Eigenlijk zou het een zaak, in de eerste plaats van elke inwoner van Nederland moeten zijn: hou je rommel binnen boord en gooi de rotzooi thuis op de daarvoor aangegeven wijze weg; en ten tweede: hier ligt toch eigenlijk een taak van de gemeente: de troep langs de bermen van druk bereden wegen is zo omvangrijk dat het voor een eenling zoals ik echt teveel is om dat maar een beetje als vrijwilligerswerk bij te houden. Ik vind dit laatste eigenlijk te gek voor woorden maar ruim vooral het plastic dan toch maar op voor zover als mogelijk omdat in ieder geval het milieu hiermee gediend is.

Schoonfamilie

Alhoewel ik eigenlijk liever niet meer aan die Fransman herinnerd wil worden en het liefst alles wat ik met hem heb meegemaakt in een diepe put zou willen gooien om het er nooit meer uit te halen kan ik het toch niet laten een paar wederwaardigheden met mijn Franse schoonfamilie van destijds op te schrijven.                                                                                                                                               

Ik heb vanaf mijn 16e tot aan mijn 24e levensjaar een relatie gehad met een Fransman, geheten Christian Bonnet. Ik ben zelfs enige jaren met hem getrouwd geweest. Ik heb hem destijds ontmoet in een jeugdherberg in Rotterdam alwaar ik met een paar vriendinnen logeerde om het grote paardensportevenement CHIO Rotterdam te bezoeken. Achteraf betreur ik deze ontmoeting ten zeerste, deze man heeft me veel ongeluk en verdriet bezorgd in mijn leven. Over deze relatie heb ik het nodige geschreven in “Pamflet over mijn leven” en daarom wil ik verder niet meer in details op deze relatie in gaan.                                                         

 

Uiteraard kwam ik als gevolg van deze relatie in contact met de betreffende schoonfamilie en daar wil ik nog wat over schrijven. De eerste dag de beste dat ik bij mijn Franse schoonfamilie werd geïntroduceerd was al een dag om nooit te vergeten!

Na een lange treinreis eerst van Amsterdam naar Parijs en daarna na een reisje van Gare du Nord door Parijs naar Gare St Lazare naar Le Havre arriveerden we aan het eind van de middag bij de ouders en de jongere broer van Christian.

 

Christian moet ongeveer 20 jaar oud zijn geweest en ik tenminste 19 jaar, want ik zat al op het Muzieklyceum in Amsterdam(overigens een volwaardige conservatoriumopleiding waar grote namen aan verbonden waren, zoals Herman Krebbers als vioolleraar en Tibor de Machula, de toenmalige solocellist van het Concertgebouworkest als celloleraar. Van wie ik trouwens geen celloles heb gehad: ik was leerling van Reinier Bresser een voortreffelijke leraar waaraan ik veel gehad heb. Overigens was ook hij cellist uit het Concertgebouworkest, hij was 2e plaatsvervangend solocellist en zat aan de 2e lessenaar. 

 

Wij kwamen dus laat in de middag aan en waren behoorlijk moe na een reis van ongeveer 8 uur. In die tijd bestonden er nog geen Hoge Snelheidstreinen en ging alles wat langzamer.

 

Het huis van de familie Bonnet lag wat hoger op een heuvel te midden van veel andere bebouwing, hoofdzakelijk woningen en hier en daar een winkel aan een vrij brede straat, de Rue Louis Blanc. Om bij het huis van de familie te komen moest je eerst door een vrij grote, donkere en enigszins smoezelige textielwinkel waar het naar verval rook. Eenmaal door die ruimte moest je een klein plaatsje over waar de hond bivakkeerde en dan stond je voor het trapje naar de deur van de woning.

Een oud, echt Franse vrijstaande begin 20e -eeuwse woning die zijn beste tijd ook gehad had. Bij het openen van de deur kwam je direct in de woonkeuken waar de familie zich hoofdzakelijk ophield. Een plavuizen- of beter gezegd tegelvloer van blauwbruine tegels in het midden waarvan een grote eenvoudige keukentafel stond met een paar simpele stoelen daaromheen. In de hoek stond een TV die voor zover ik me kan herinneren aanstond toen wij arriveerden. Er was slechts een grote groene fauteuil waarin je een beetje lekker kon zitten in de eetkeuken.

 

We werden hartelijk ontvangen door de ouders van Christian en zijn jongere broer Charlie die toen ongeveer 16 jaar oud was en nog op het lyceum zat. De vader was een tamelijk kleine kalende man van dik in de vijftig met grote levendige bruine ogen, met enigszins een buikje maar toch niet al te zwaar wat ik mij kan herinneren. De moeder had een grote warrige bos krullend bruingrijs haar. Ook zij was niet groot, had een vrij grote neus evenals de vader en kleine blauwe ogen. Christian had de ogen van zijn vader en het vroeger waarschijnlijk mooie krullende haar van zijn moeder geërfd. Charlie het broertje, had de kleine, blauwe ietwat priemende ogen van zijn moeder geërfd en het steile haar van zijn vader. Verder was daar ook nog een heel oud gebogen vrouwtje met grijs, opgestoken haar, “la grand’mere” de moeder van mevrouw Bonnet die stokoud en in de 80 was. Er werd gelijk gewangzoend waarbij ik mij een beetje ongemakkelijk voelde. Deze mensen waren mij immers volledig onbekend. Maar als aanstaande schoondochter hoorde ik meteen bij de familie en werd daarom direct als zodanig bejegend.

 

De moeder die overigens zeer aardig tegen mij was, bleek zich met een slepende tred op een paar sloffen voort te bewegen. Tevens had zij een soort rode uitslag in haar gerimpelde gezicht en keek enigszins lodderig uit haar ogen. Ook bleken haar onderbenen erg dik te zijn en paars en rood uitgeslagen. Ik schrok nogal van dit tafereel. Ik kan mij nu niet meer herinneren of Christian mij daar destijds op voorbereid heeft maar deze vrouw leed aan Multiple Sclerose en dit waren de merkbare gevolgen van deze ziekte. Ik moet zeggen, mocht Christian mij daar toch op voorbereid hebben dan had ik mij van tevoren waarschijnlijk geen voorstelling kunnen maken van wat deze ziekte inhield. Maar hier kom ik later op terug.

 

Gelukkig kregen wij de gelegenheid ons te verschonen en wat uit te rusten. Onze slaapkamer was op de eerste etage van het huis alwaar een zeer ouderwets donkerbruin glimmend gelakt bed stond en waar de wastafel helemaal aangekoekt was met kalk als gevolg van het zeer kalkrijke kraanwater in de regio. Tegen 8 uur ’s avonds, veel later dan ik gewend was in Nederland, werd de maaltijd opgediend. Ik zal behoorlijk honger hebben gehad na de lange reis. Welnu, aan mijn eetlust werd in hoge mate voldaan! Er werd ons maar liefst een koningsmaaltijd geserveerd. Helaas kan ik mij nu niet meer de details herinneren, maar er werd ons echt een prachtmaaltijd voorgeschoteld! En dat niet alleen, ook de wijn vloeide rijkelijk. En daar was ik ook helemaal niet op voorbereid: de gastheer schonk al bij als het glas nog niet eens echt leeg was! De wijn smaakte mij wonderwel dus ik protesteerde niet tegen het schenken van de wijn en realiseerde mij als groentje in Frankrijk ook niet precies waar dit overmatige alcoholgebruik toe zou kunnen leiden. Ik liet mij dus alles goed smaken en verbaasde mij toch wel enigszins over deze zeer genereuze ontvangst.

 

Wel deed zich een behoorlijk taalprobleem voor: dit was de eerste keer in mijn leven dat ik samen was met Fransen “onder elkaar”. Om de bijbehorende conversatie te kunnen volgen was mijn schoolfrans helaas volstrekt ontoereikend. Mijn schoonvader in spe maakte keer op keer allerlei grapjes , ook naar mij toe waar ik de portee echt niet van begreep. Dat maakte het aanzitten aan de dis wel tot een verwarrende zaak. Mijn aanstaande kon echt niet alles zo snel vertalen en verder was zijn kennis van het Nederlands ook maar bescheiden te noemen. Die kon me met dat communicatieprobleem dus ook niet echt helpen.

 

Wij beëindigden de maaltijd met wat de Fransen een “digestive” noemen een sterk drankje dat de spijsvertering zou moeten bevorderen. In casu een op appels geënt drankje, specialiteit van Normandië genaamd Calvados. Best lekker, niet zoet; vader Bonnet nuttigde er dagelijks een paar glaasjes van.

 

En toen kwam het: terwijl ik daar helemaal volgevreten en roezig van al de alcohol zat bij te komen van al die nieuwe indrukken van deze lange dag, vraagt de gastheer: “En Janine (ik liet mij in Frankrijk Janine noemen naar mijn 2e naam Jaenne omdat “Maaike” een hopeloze naam was om uit te spreken in het Frans) zou je nu misschien eens een stukje willen cellospelen voor ons?”

Ik schrok me kapot! Ik had inderdaad de cello meegenomen om nog te studeren in de voorgenomen vakantie hier in Frankrijk! U als lezer, niet ingewijd in de klassieke muziek naar ik aanneem moet zich echter wel realiseren dat voor klassiek muziek maken een helder hoofd en een goede conditie vereist is. Ik was echter moe van de lange reis en volkomen dizzy van het vele eten en al die alcohol die ik niet gewend was tot mij te nemen. Ik voelde mij in een hopeloze positie. Ik kon eigenlijk echt niet spelen maar moest beleefdheidshalve wel aan het verzoek van de gastheer voldoen. Ik besefte dat ik dit echt niet kon weigeren en haalde mijn cello met zoiets als “God zegene de greep” dus letterlijk. Overigens waren mijn schoonouders ook liefhebbers van klassieke muziek en dat kon ik gelukkig wel waarderen. Dus met grote tegenzin haalde ik de cello van de slaapkamer en heb zo dizzy als ik was maar een stuk ten gehore gebracht waar ik nogal behoorlijk op had gestudeerd de laatste tijd, voorafgaande aan deze reis.

Het was het 1e deel van het celloconcert in Bes grote terts van Boccherini. Helaas een later verfoeide bewerking van dit stuk, maar dat kon ik toen ook niet weten. Gelukkig, het ging er in als koek en gezien de omstandigheden heb ik het er goed vanaf gebracht al zeg ik het zelf!

 

Ik viel daar in Frankrijk bij die schoonfamilie van de ene in de andere verbazing. Niet gelijk die eerste keer, ik ben er in de navolgende jaren nog ettelijke keren teruggekeerd. Het was daar voor mij een bijna onvoorstelbare wereld: ik kwam zelf uit een heel ordentelijk toch wel enigszins burgerlijk maar behoorlijk welvarend gezin, een beschermd en ontwikkeld milieu tenminste als je dat zou kunnen vergelijken met de situatie daar in Le Havre. Maar eigenlijk viel de situatie zoals ik die van huis uit gewend was echt niet te vergelijken met die van het gezin waaruit die Christian voortkwam.

 

Daar was al punt een het verhaal van de inkomsten: mijn ouders hadden allebei hun hele leven in loondienst gewerkt; mijn vader als employee bij Philips, mijn moeder als onderwijzeres. Weliswaar was mijn moeder door chronische astmatische bronchitis voor de laatste functie afgekeurd maar dit alles was logisch en herleidbaar voor mij. Waar de familie Bonnet in Le Havre van leefde is me tot op de dag van vandaag een raadsel! In principe waren het kleine middenstanders met een textielwinkel. Maar helaas was er nou net in die jaren hevig de klad in de textielbranche gekomen mede door de ontwikkelingen op de internationale markt waardoor de textielindustrie zich meer op lage lonenlanden ging richten. Er kwam amper nog een klant in de textielwinkel van de familie Bonnet.

 

Andere grote verbazing: als er al een klant in de winkel kwam werd die te woord gestaan door de moeder van Christian. Helaas was deze vrouw volledig gehandicapt door haar ziekte: lichamelijk, omdat zij zich nauwelijks nog kon voort bewegen, geestelijk omdat de ziekte MS gaandeweg ook haar geestelijke vermogens had aangetast. Hoe kon de vader van Christian het bestaan om die moeder nog die zwaar noodlijdende winkel te laten runnen!

 

Desondanks werden wij met egards ontvangen en heb ik in ieder geval wat eten en drinken betreft echt geen klagen gehad in dat gezin. Integendeel: mijn moeder beklaagde zich er iedere keer over dat ik toch zo aankwam als wij, Christian en ik, weer eens een paar weken in Le Havre waren geweest!  Waar wel over te klagen viel was de erbarmelijke manier waarop, afgezien van het eten, de rest van het huishouden bestiert werd. Het was er wat je noemt een bende! Etensresten op de grond, er werd echt niet voldoende schoongemaakt, we moesten zelf onze kamer bijhouden.

Ik voelde mij zeer verlegen met deze situatie: later bleek dat de schoonfamilie van mij verwachtte dat ik maar even de bezem door het huishouden haalde als zijnde een vrouw. Wat zij zich echter helemaal niet realiseerden was het feit, dat ik een achtergrond had als kind waarin leren en werken voor school in een hoog vaandel had gestaan en dat ik nou echt letterlijk niks van huishouden afwist!  Ik geloof dat het feit, dat ik nauwelijks een hand in dit huishouden heb uitgestoken mij vooral kwalijk is genomen door de oudere broer en de schoonzus van Christian.

Zijn oudere broer heette Claude en was werkzaam als boekhouder. Hij woonde ergens buiten Le Havre in een stiefburgerlijk smetteloos bungalowtje, mooi vrijstaand met vrouw Yvette en 2 jonge kinderen, 2 zoons , Pascal de oudste en Olivier de jongste.

 

Natuurlijk kwamen wij ook veelvuldig langs met de Kerstdagen, althans, zolang als de relatie stand gehouden heeft. Natuurlijk werden wij dan juist op volumineuze diners getrakteerd. Alleen kende ik toen het klappen van de zweep en liet ik mij niet meer zo expliciet volgooien met drank. Maar als we de ene dag zo een copieuze maaltijd hadden verorberd bij de familie in Le Havre hadden wij geen kans om de andere dag daar even van te bekomen. Gelijk de volgende dag moesten wij bij broer Claude en schoonzus Yvette langs om een nog copieuzere maaltijd te verorberen op 2e Kerstdag! Het was bijna een vorm van tegen elkaar opbieden tussen ouders en zoon in het opdienen van de Kerstmaaltijd!  Overigens, op gewone dagen waarop er gewoon gegeten werd voor zover dat in die dagen mogelijk was in Frankrijk heb ik toch wel eens een eenvoudige maaltijd met gebakken aardappels en uien en knoflook gepresenteerd zeer tot blijdschap van Charlie die vond dat echt lekker. En af en toe heb ik toch wel eens de vloer geveegd die vol met kruimels kwam te liggen door het door de Fransen veelvuldig gebruikte stokbrood bij de maaltijd. 

 

Wat ook nieuw voor mij was, was het feit, dat de Fransen 2 warme maaltijden per dag nuttigen: een ietwat simpeler maaltijd omstreeks het middaguur en een wat uitgebreidere maaltijd om dinertijd. Dit alles rijkelijk bevloeid met de nodige (voor de gewone maaltijd goedkope) wijn. Geen wonder dat ik aankwam tijdens die logeerpartijen!

 

Wat eten betreft heb ik een keer een verschrikkelijke ervaring opgedaan bij de familie Bonnet; op een goede wat mij betreft beter gezegd kwade dag kregen wij gekookte mosselen voorgeschoteld. Dat was zo een beetje de eerste keer in mijn leven dat ik officieel mosselen te eten kreeg. Alleen eerder, tijdens een vakantie in Zeeland als 14jarige had ik wel eens door ons zelf geplukte mosselen met mijn zuster Irene gegeten.

Dit was dus nieuw eten voor mij, maar ik vond het best lekker. Helaas heeft niemand mij een beetje verteld waar je op moet letten bij het eten van mosselen; bijvoorbeeld dat je een mossel die niet opengegaan is uit zichzelf door het koken maar beter ongemoeid kan laten. Waarschijnlijk heb ik er een open gemaakt en opgegeten die niet uit zichzelf open was gegaan. Wel het resultaat was zeer heftig: ’s nachts kreeg ik krampen in mijn buik, die de volgende dag alleen maar erger werden. Ik was zeer beroerd en kon met deze vreselijke buikkrampen alleen nog maar op bed liggen. Ik kon echt helemaal niks, moest overgeven maar had vooral heel heftige pijnlijke krampen in de darmen. 

De familie Bonnet was zeer ontdaan: geen van de anderen was ziek geworden na het eten van de mosselen dus moest ik zelf wel net een verkeerde hebben gegeten met dit resultaat als gevolg! Er werd met spoed een dokter bij gehaald die mij direct onder de medicijnen zette. Ik kreeg wel 5 poeiers en pillen toegediend! Helaas hielp het allemaal niet direct. Pas na een dag of drie ging het wat beter. Dokter was zeer bezorgd en kwam elke dag even langs.

 

Al met al heb ik een stevige voedselvergiftiging opgelopen met het eten van de mosselen! Ik heb bij momenten werkelijk gedacht dat ik doodging en mijn toestand moet ernstig geweest zijn gezien de bezorgdheid van de arts. Gelukkig krabbelde ik na een paar dagen weer op en heb het overleefd.  Nu zou je denken dat ik nooit meer mosselen heb gegeten maar dat is allerminst het geval; men heeft mij er op attent gemaakt dat je niet geopende mosselen beslist niet moet eten en na die eerste ervaring met mosselen ben ik er gelukkig nooit meer ziek van geworden.

 

Claude, de oudere broer van Christian was muzikaal: alhoewel ik hem nooit heb zien of horen spelen moet hij verdienstelijk klarinet gespeeld hebben. Christian zelf speelde een beetje dwarsfluit maar had daar voor zover mij bekend weinig onderricht in genoten wat zeker te horen was.  

 

Moeder Bonnet leed zoals gezegd aan Multiple Sclerose. Ze zag er nogal verfomfaaid uit met een slordige bos bruingrijs krullend haar geenszins verzorgd. Ze sleepte haar benen met zich mee op een paar oude sloffen door het huis. Ze droeg oude kleding en had blauwe kleine ogen waartussen een vrij grote neus waarmee ze enigszins wazig de wereld inkeek. Ze kreeg het geregeld aan de stok met “la grand’mere” haar stokoude moeder die meestal de hele dag op een stoel in de hoek zat te murmelen en bijna blind was van de staar. Helaas kon men toen in die tijd, ik spreek van tweede helft jaren ‘60, 20e eeuw de oudere mensen die veelvuldig te maken kregen met deze ziekte nog niet aan dit euvel opereren. Dat mevrouw Bonnet het aan de stok kreeg met haar moeder was mede  ook het gevolg van haar ziekte, de ziekte had ook haar brein aangetast. En het gevolg van de uitzichtloze situatie van deze familie. Ook onderling met man en zoons was er vaak ruzie en geschreeuw onder elkaar.

 

Desondanks ging ze met slepende tred naar de smoezelige, donkere textielwinkel als zich zo nu en dan een klant meldde. Die moest wel even geduld opbrengen voordat hij/meestal zij geholpen werd. Moeder Bonnet stond de klanten uitgebreid te woord en had zeker wel verstand van zaken. Aan de behandeling van een klant werd al gauw een 20 minuten a een klein half uur besteed!  Voor zover mij bekend kreeg ze geen enkele bijzondere begeleiding voor haar ziekte. De ziekte was geconstateerd en gediagnosticeerd en verder zocht de familie Bonnet het maar uit. Ondertussen had haar ziekte een desastreuze invloed op het huishouden en het gezinsleven van de familie Bonnet: moeder Bonnet was niet meer in staat het huis nog maar een beetje op orde te houden. Blijkbaar was het inkomen ontoereikend voor enige hulp in het huishouden. Eten en drinken was nog net voorhanden.

 

Ik kan mij niet goed meer herinneren hoe de boodschappen gedaan werden. Ik geloof dat Christian en ik en ook broertje Charly daarin behulpzaam waren maar het fijne kan ik mij daar niet meer van herinneren. Wat wel het geval was, was het feit dat moeder Bonnet zich van tijd tot tijd de meest bizarre ideeën voor het diner in haar hoofd haalde! Misschien had de aanwezigheid van zoon Christian en mij als aanstaande schoondochter invloed op haar ideeën voor het diner, feit is dat ze natuurlijk als Française veel wist van de goede Franse kookkunst. Dus haalde ze zich van tijd tot tijd in haar hoofd om de meest gecompliceerde en ook nog eens dure recepten te willen maken! Gelukkig konden we haar dat meestal uit haar hoofd praten alhoewel ze zeer koppig en vasthoudend was in haar ideeën.

 

Vader Bonnet, een klein, kalend enigszins buikig mannetje met een fijn snorretje was veelvuldig afwezig overdag. Meestal was hij ’s avonds met het avondeten weer thuis en zocht dan vaak ruzie met madame Bonnet en “la grand’mere”. Wat hij overdag uitvoerde, daar repte hij met geen woord over. Het is mij tot op de dag van vandaag een raadsel wat hij overdag uitvoerde  en waar hij dan uithing. Een baan had hij niet voor zover ik weet. Godsonbegrijpelijk waar ze hun inkomsten vandaan haalden!  

 

Op een gegeven moment zette vader Bonnet een kleine kwartelfokkerij op om wat inkomsten te genereren. Hij installeerde een grote broedmachine op het plaatsje tussen woning en winkel waarin de kwarteleieren werden uitgebroed onder een soort infrarode lamp. Als de eieren waren uitgekomen bivakkeerden de kuikens ook onder die infrarode lamp. De kuikens werden als ze wat groter waren op een andere etage van de machinerie gezet waar ze iets meer ruimte hadden. Waren ze zo een week of zes tot acht oud dan gingen ze levend naar restaurants in de omgeving. Slachten deed vader Bonnet gelukkig niet.  Eigenlijk zeer triest dit korte kwartelleven te vergelijken met de bio industrie van nu vandaag de dag. Ik denk alleen dat het in de hedendaagse kwartelfokkerij meteen om tenminste 10.000 kwartels per broedsel gaat! Ik vond dat wel leuk die heel kleine kuikentjes die je tot heuse vogeltjes zag opgroeien en realiseerde mij toen nog helemaal niet het dierenleed dat daarmee gepaard ging en de zeer onnatuurlijke omgeving waarin de kwartels opgroeiden. Vandaag de dag zou ik me heel ongemakkelijk voelen als ik ingekwartierd zou zijn bij iemand die er een dergelijke broedmachine op na zou houden!                                                              

 

Op hetzelfde plaatsje als waar de broedmachine geplaatst was bivakkeerde ook de hond Dodo. Een soort lichtvoetige beige Mechelse herder een tamelijk rank gebouwde niet al te grote hond. Hij was zeer vriendelijk had een fijne kop en was zeer levendig en de grote vriend van vader Bonnet. Een lichtpunt in dit overigens trieste huishouden. Gelukkig mocht hij overdag in huis zijn en daar was hij toch wel de huisvriend van de hele familie. Hij werd zeker niet verwaarloosd in zijn eten en drinken, maar helaas: hij kwam meestal niet veel verder dan het huis van de familie Bonnet en het plaatsje tussen woning en winkel. Daar deed hij dan ook vaak zijn behoefte waardoor het flink kon stinken op dat binnenplaatsje!  Uit medelijden heb ik hem vaak mee uit wandelen genomen wat hij een groot feest vond! Ik had toch weinig andere dingen omhanden als ik in Le Havre logeerde en het was echt een lieve, intelligente en vrolijke hond ondanks de omstandigheden waarin hij leefde.

 

Zoals gezegd had Christian een wat jaren oudere broer Claude die boekhouder was. Hij was getrouwd met een aardige innemende vrouw Yvette genaamd. Claude zelf was een naar Franse begrippen middelgrote man, ietwat gezet met grote bruine ogen evenals Christian, maar glad stijl donker achterovergekamd haar. Een rustig, tamelijk ingetogen type. Yvette, middelmatig van lengte, had blauwe vriendelijke ogen en was zeer hartelijk. 

Zij, de schoonzus van Christian, was afkomstig uit een gehucht richting het noorden midden in het groene land, genaamd Verschock. Ik kan me de naam van de streek of de provincie niet meer herinneren, wel, dat de streek nog iets ten noorden van Normandië lag ( misschien regio “Pas de Calais?”). Een keer ben ik daar geweest en hebben Christian en ik daar de moeder van Yvette opgezocht, geheten “maman Amely”. Ik zal dit bezoek nooit meer vergeten.

 

Alleen al de reis er naar toe: na een bezoek aan de familie in Le Havre moesten wij weer noordwaarts naar Nederland. Vaak deden wij deze reis per trein en ook een enkele keer met de boot ( met de Holland-Amerika lijn van Rotterdam naar Le Havre en omgekeerd) deze keer gingen wij liftend naar het noorden. Dat ging meestal nog al langzaam van het ene plaatsje naar het andere, maar hoe het ook zij, in mijn herinnering zijn we na een dag liften gearriveerd van Le Havre in Verschock.

 

(Misschien moet ik hier even aan de 21e eeuwer uitleggen hoe “liften” in zijn werk ging:  met je bepakking, meestal een rugzak, liep je naar de kant van een weg waar veel auto’s langs kwamen richting je bestemming en waar plaats was om te stoppen. Je stak je duim omhoog en liet je arm van boven naar beneden verticale bewegingen maken. Passerende chauffeurs werden er hiermee op attent gemaakt dat je mee wilde rijden in de richting  waar in betreffende auto’s reden; welwillende chauffeurs stopten en lieten je dan gratis mee rijden in de richting die voor jou als lifter van belang was. Tegenwoordig is het met het intensieve autoverkeer zeer gevaarlijk geworden om zo maar een plek langs de rijbaan op te zoeken om te gaan staan “liften” en is het ophouden langs autowegen voor voetgangers ook vaak verboden. Tevens heeft iedereen van 18 jaar en ouder tegenwoordig de beschikking over een auto, redenen waardoor het “liften” in diskrediet is geraakt)

 

Christian was er eerder geweest en had snel het boerderijtje gevonden waar “maman Amely” bivakkeerde. Het was echt een heel oud boerderijtje met dikke muren, nog bijna 19e -eeuws ingericht maar nog in redelijke staat. Het boerderijtje maakte zeker geen vervallen indruk. Het stond te midden in het groen van een boomgaard met daaromheen weilanden, omgeven door houtwallen glooiend in een licht geaccentueerd heuvellandschap met andere boomgaarden in de omgeving. Koeien loeiden in de verte, vogels floten in de bomen, verder een weldadige stilte!

Nee, hier had in die tijd het moderne leven nog geen toegang.  De inrichting van de boerderij kon niet eenvoudiger: in het halfdonker onderscheidde ik slechts een oude houten keukentafel op de plavuizen vloer in de woonkeuken met een paar houten keukenstoelen. Ergens daarachter een groot zeer ouderwets 2 persoons bed. Veel meer heb ik niet kunnen ontdekken qua inrichting van het boerderijtje. Zeker geen televisie! Maar er moet toch wel tenminste nog een kamer met een bed geweest zijn want voor zover ik mij kan herinneren sliepen Christian en ik in het 2 persoons bed. En ergens moet toch ook “maman Amely” geslapen hebben!  

 

Maman Amely was echt een alleraardigst klein zeer hartelijk en zeer oud vrouwtje maar nog heel goed bij de pinken. Zij heeft ons zeer gastvrij onthaald! Ik vraag mij wel af hoe zij op de hoogte is gebracht van onze komst; ik geloof niet dat er al elektriciteit was in het gehucht maar mogelijk beschikte ze wel over een telefoon. Wij hebben daar een dag of 4, 5 doorgebracht en tijdens ons verblijf veel gewandeld in de weldadig rustige omgeving. Behalve de rustieke landerijen was er ook nog een , voor zover ik weet niet toegankelijk landgoed waar zich mogelijk een of andere graaf ophield.

 

Ik heb er ook alleen rond gezworven in die heerlijk landelijke omgeving en dat heb ik geweten! Ik ging ook wel eens van de begaande weg af de bush bush in. Zo kon het gebeuren dat ik plompverloren in een wei terecht kwam waarin maar een “koe” stond, tenminste toen ik de wei betrad dacht ik dat het om een koe ging. Nu was in die tijd de verderfelijke Kunstmatige Inseminatie nog in de verste verte niet uitgevonden. Dieren zoals koeien, varkens en paarden werden nog gewoon voortgeplant middels hun seksuele pleziertje. Wel het minste waar een dier dat slechts voor consumptie wordt gehouden recht op heeft zou ik zo zeggen en dat vind ik ook heden ten dage. Dus om die reden hielden veel boeren met koeien er nog een echte stier op na. En welnu, bij zo een stier belandde ik per ongeluk in de wei! De stier zag mij duidelijk als een indringer en kwam snuivend op mij af stuiven! Ik heb gerend voor mijn leven naar de dichtstbijzijnde afrastering waar ik snel en gelukkig verder zonder ongelukken onderdoor geschoven ben en ben hard weg gelopen! De stier kon gelukkig niet verder en het gevaar was geweken. Ik zal deze hachelijke gebeurtenis nooit vergeten en deze is voor altijd verbonden met mijn herinneringen aan Verschock en “maman Amely”.

 

Ook later heb ik nog kunnen genieten van Frans buitenleven op het platteland “La Campagne”. Niet lang voordat ik de relatie met Christian beëindigd heb is het de vader van Christian gelukt om zijn optrek aan de Rue Louis Blanc in Le Havre te verkopen. Daarvoor in de plaats had hij een klein vrijstaand boerderijtje gekocht in de omgeving van Le Havre midden in het boerenland. Een grappig klein huisje te midden van overwegend weelderige korenvelden in een licht glooiend gebied. Ik ben daar in ieder geval een keer geweest en had toen de cello bij me. De hele familie was daar naar toe getrokken, alleen kan ik me de aanwezigheid van “la grand’mere” zo een twee drie niet herinneren. Misschien was ze zo ondertussen ergens in een verzorgingstehuis opgevangen; overleden was ze niet voor zo ver ik weet want in dat geval waren wij er zeker van in kennis gesteld.

Voor zover ik me kan herinneren had het kleine huisje alleen beneden woonruimte, boven was er een zolder, alleen geschikt om wat spullen op te slaan. Hoe wij daar met zoveel personen allemaal toch slaapruimte hadden kan ik mij niet goed meer herinneren. Er was nog behoorlijk wat rommelig terrein bij het huisje en achteraan was een grote schuur waar nogal wat kippen rondscharrelden. Dit leverde iedere dag kakelverse eieren bij het ontbijt op, ik heb er van gesmuld!  Voor de hond Dodo was het een hele vooruitgang deze verhuizing! Nu had hij wat ruimte om rond te rennen en kon hij in de wijde omgeving zijn behoefte doen. Een hele verbetering na het bivakkeren op het kleine binnenplaatsje bij het huis in Le Havre.  

 

Misschien was het huisje toch groter dan dat ik het in mijn herinnering heb want er was een aparte kleine kamer waar ik kon cellospelen en waar ik de cello ook overdag als ik niet studeerde in een hoek liet staan.  Waar ik evenwel geen rekening mee had gehouden was met het feit dat het huis zeer vochtig was! Dat resulteerde er op een gegeven moment zelfs in dat de lijm van de toets van de cello losliet en ik helemaal niet meer kon cellospelen!

 

De toets voor de goede orde is het zwarte ebbenhouten gedeelte dat over de hals van de cello is gelijmd en waar je met de vingers van de linkerhand over heen gaat om de noten te maken. Met de rechterhand houd je de strijkstok vast waarmee je de toon maakt. Ik hoop dat dit duidelijk is. De toets is het gedeelte waarbij op de gitaar de fretsen zitten voor de linkerhand. Alleen een strijkinstrument heeft geen fretsen om de juiste toon te treffen, je moet de toon treffen middels je gehoor en de vingers van je linkerhand op de juiste plek zetten. Het kost jaren oefenen om de trefzekerheid te ontwikkelen waarbij je de toon zuiver treft met je linkerhand.

 

Welnu, door het vocht in het huis liet de lijm dus los van de toets en had ik het ding op een goede dag los van de cello in mijn handen! Dat was dus einde cello studeren in die vakantie. Ik maakte mij hierover wel knap zorgen. Maar bij thuiskomst bleek dit euvel heel eenvoudig te herstellen door de toets gewoon opnieuw vast te laten lijmen door een deskundige. Gelukkig bleek de cello verder geen schade te hebben opgelopen van de vochtige atmosfeer in dat huis.

Ik heb de cello uiteraard geen tweede keer meer meegenomen naar dat huis, maar ik vraag mij af of ik er meer dan een keer geweest ben. Die keer dat ik er zeker geweest ben was het hartje zomer en goed weer. Vraag ik mij af hoe erg het met het vocht gesteld moet zijn in de winter met regen en sneeuw! Dan schimmelde zeker het hele meubilair weg!

Dit is zo een beetje het laatste wat ik mij kan herinneren van de familie Bonnet: niet lang daarna heb ik de relatie met Christian beëindigd en dat betekende ook het eind van het contact met zijn familie.